Jeugd, werkstukken

Het maken van een werkstuk.
Als je een werkstuk met een vrij onderwerp moet maken, begin je met het kiezen van een onderwerp
Je maakt het jezelf gemakkelijk wanneer je een onderwerp neemt waar je iets vanaf weet of dat je interessant vindt.
Je kunt dan gebruik maken van alles wat je over dat onderwerp weet.
Ga je een werkstuk maken over de brandweer dan kan de informatie van deze pagina je een stuk op weg helpen. Maar er zijn nog andere plekken waar je informatie kunt vinden. Hier zijn een paar tips.
        Je kunt in het schooldocumentatiecentrum kijken.
        Je kunt in de openbare bibliotheek kijken, of op internet;
                        maar je kunt natuurlijk ook vragen of je eens bij de brandweer een kijkje kan nemen.
        Bel ze eens op! Wel het gewone nummer bellen hoor, dit is nou eenmaal geen noodsituatie, of gebruik het
contactformulier.
        Houdt eens een interview met iemand die veel van jouw onderwerp afweet.

Nu moet je alle informatie die je hebt gevonden ook nog gaan lezen. Dat is veel werk, maar echt noodzakelijk.
Je kunt niet zo maar een werkstuk maken over iets waar je niet voldoende van afweet.
Bij het lezen zul je soms merken dat je onderwerp verschrikkelijk uitgebreid kan worden. Je zou er wel een werkstuk van 100 bladzijden van kunnen maken. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Besluit dan om een bepaald onderdeel van je onderwerp te nemen.

En nu........ gaat het echte werk beginnen.
Begin je werkstuk met een plan.
Schrijf op een velletje papier of type op de computer de volgende dingen:
        Het aantal hoofdstukken,
        De titels van de hoofdstukken,
        Noteer de trefwoorden over de inhoud van ieder hoofdstuk,
        Noteer de bijbehorende plaatjes.
        Bedenk van tevoren hoe je werkstuk er uit moet gaan zien en kijk waar de plaatjes moeten komen.
        Neem nooit zo maar tekst over uit een boekje, maar gebruik zo veel mogelijk je eigen woorden.

Maak de hoofdstukken niet te lang, stop er niet teveel in, maar maak ze ook niet te kort.
Plaatjes (maar ook tekeningen) maken een werkstuk leuker om te lezen en in te kijken....
Maar plaatjes horen bij de tekst. Ze moeten helpen om de tekst duidelijker te maken. Niet te veel plaatjes, want het gaat om de tekst. Plaatjes kun je uit tijdschriften en folders halen, knip ze echter nooit uit bibliotheekboeken.
Gebruik (papier)lijm, geen plakband.
Grote platen en tekeningen, die je moet vouwen om ze in je werkstuk te passen, kun je beter niet gebruiken.
Zorg ervoor dat de plaatjes bij de tekst passen.
Als je alles klaar hebt, ga je je werkstuk afwerken:   
            Je maakt een mooie omslag.
            Niet vergeten: de titel van het werkstuk en je naam.
            Begin met een inleiding, waarin je vertelt waarom je het gekozen hebt en waar je het zoal over gaat hebben.
            Eindig met een slotwoord, waarin je vertelt wat je er zelf van vond, wat je moeilijk/makkelijk vond, of je iets geleerd hebt.

En wat je ook moet doen, is:
Je maakt een inhoudsopgave, dat betekent dat je ook de bladzijden moet nummeren (dit kun je dus echt pas op het laatst doen!)
Je maakt een bronvermelding, dat is een lijst met de gebruikte boeken en de namen van de schrijvers/schrijfsters.
Tenslotte het geheel nog een keer doorkijken of het allemaal netjes is en er niet teveel taalfouten in zitten.

Inleveren en klaar............

Je werk wordt nu nagekeken en beoordeeld.

Er wordt gelet op:
        Overzichtelijkheid, leesbaarheid en netheid.
        Illustraties en tekeningen.
        Taalgebruik/zinsbouw.
        Inhoud van de tekst.
        Afwerking.

Zo en nu aan het werk............

Veel succes.                    Volgende Hoofdstuk